De voederwaarde van gras, zowel vers als gekuild, staat bekend om een grote variatie. Het ruw eiwitgehalte wordt vooral bepaald door het management. Als het gaat om VEM, suiker en NDF spelen daglengte en temperatuur een grote rol. Opvallend genoeg blijkt hieruit een grote voorspelbaarheid van de kwaliteit van gras.
Dat laat een statistische vergelijking zien van 1.424 vers grasanalyses, over een periode van 3 jaar, op 21 melkveebedrijven in Nederland. Het jaarlijkse verloop van verschillende voederwaarden parameters vertoont jaar op jaar een vergelijkbare trend.
Trends in kwaliteit van vers gras
Het onderzoek maakt deel uit van het praktijkproject ‘Graslandmanagement voor reductie CH4 en NH3’, dat wordt gecoördineerd door WLR, in opdracht van het ministerie van LVVN. Binnen dit project heeft onafhankelijk adviesbedrijf Groeikracht gezocht naar trends in de kwaliteit van vers gras aan de hand van grasanalyses in het weideseizoen van 2020, 2021 en 2022. Daarbij ging het om bedrijven die gras op uiteenlopende manieren gebruiken: via weidegang (roterend standweiden en omweiden), zomerstalvoeren en summerfeeding.
Ieder seizoen verloopt (min of meer) hetzelfde
Voor het gevoel is het ene jaar het andere niet, zeker als het over gras gaat. Meestal doelen we dan op de opbrengst en groei van (vers) gras. Maar ondanks het wisselende weer van dag tot dag, is in de kwaliteit van gras gemiddeld genomen heel weinig variatie tussen de verschillende jaren te zien. De belangrijkste reden is de invloed van de seizoenen, die zich vertalen in zonlicht en daglengte. Want dat verloopt ieder jaar volgens eenzelfde op- en afbouw. Niet alleen gras reageert hierop, ook dieren (melkproductie) en mensen zijn gevoelig voor het aandeel zonlicht per dag. Van Engels raaigras is bekend dat deze vanaf 10 uur daglengte gaat groeien (februari tot november) en bij 14 uur daglengte kan gaan bloeien/doorschieten (mei-augustus).
Het seizoen in 3 delen
Uit de analyse van ruim 1.400 voederwaarde uitslagen, blijkt dat het grasseizoen globaal in drie delen op te splitsen is. Kijkend naar het dagnummer, is te zien dat dag 150 (31 mei) en dag 250 (7 september) twee kantelpunten zijn in de voederwaarde van vers gras. Zie ook de grafiek waarin het verloop van de VEM-waarde in de jaren 2020, 2021 en 2022 is weergegeven. Vanaf het voorjaar tot dag 150 daalt de voederwaarde. Tussen dag 150 en 250 blijft de voederwaarde vrijwel gelijk. En na dag 250 (begin september) neem de voederwaarde (behalve suiker) weer toe.
Temperatuursom van de afgelopen 28 dagen
De temperatuursom (T-som) wordt berekend door alle gemiddelde dagtemperaturen boven 0 graden vanaf 1 januari op te tellen. De temperatuursom in de 28 dagen voorafgaand aan de monstername van het verse gras, heeft een grote invloed op de voederwaarde van vers gras. Hoe hoger de T-som is geweest, des te lager is de voederwaarde. Zo is de VEM-waarde bij een T-som van slechts 200 graden gemiddeld 1.050, terwijl bij 600 graden in 28 dagen gemiddeld 900 VEM gemeten wordt.
Ook het suikergehalte daalt bij een hogere cumulatieve temperatuur, terwijl de NDF-waarde daarentegen stijgt bij een hogere T-som. Het ruw eiwitgehalte vertoont geen relatie met de T-som. Ook deze trends zijn in 2020, 2021 en 2022 vergelijkbaar, dus voorspelbaar.
Eiwit sturen via management
In het ruw eiwitgehalte is de meeste ‘praktijkruis’ te zien. Uitgezet tegen de T-som van de voorgaande 28 dagen, is het een grote puntenwolk. Dat doet vermoeden dat het management, dus onze eigen invloed, een groot effect heeft. Denk hierbij aan de (stikstof)bemesting, groeidagen (maaimoment) en vochtvoorziening. Dus dat biedt kansen, en een stuur, om de hoeveelheid eiwit van eigen land efficiënt tot waarde te brengen.
Voor ieder seizoen een passend rantsoen
Om de kwaliteit van vers gras goed te kunnen benutten, is het van belang om slim in te spelen op de voorspelbaarheid van het gras. Dat geldt voor de bijvoeding via krachtvoer en het aandeel snijmais. Maar nog belangrijker is het om een passende graskuil (of grasbalen) aan te leggen die aanvullend is/zijn op de te verwachten vers graskwaliteit in de weide. Zo past een eiwitarme graskuil heel goed bij eiwitrijk voorjaars- en najaarsgras. En dient een kuil met hoge verteerbaarheid en hoog ruw eiwit in de zomer gevoerd te worden (tussen dagnummer 150 en 250).
Afhankelijk van de gras-maisverhouding kan de optimale graskuil voor de winterperiode nagestreefd worden. Hoe groter het aandeel gras, des te eiwitarmer mag de graskuil zijn, om in het totale rantsoen voor het melkvee gemiddeld op 150 gram ruw eiwit per kilogram droge stof uit te komen.
Bekijk in de video, voorzien van toelichting door Gerard Abbink van Groeikracht BV, de resultaten van de analyses.
Bron: Verantwoorde Veehouderij
Beeld: Mike Dijkhof via Trekker van de Week