Nu het moment om maïs te zaaien langzaam maar zeker weer in beeld komt, is het tijd om aandacht te besteden aan de teelt in voorjaar en zomer. Een goed teeltmanagement betaald zich, als de weersomstandigheden meewerken, uit in de vorm van een goede opbrengst en kwaliteit. Onderstaande aandachtspunten helpen om de teelt in deze jaargetijden verder te optimaliseren.
1. Voorkom door bijbemesting met kalium een mogelijk opbrengstverlies en kwaliteitsproblemen
Een goede kaliumvoorziening vermindert o.a. de gevoeligheid voor legering en droogte en is belangrijk voor een goede kolfvorming. Als gevolg van de mestwetgeving is de bemesting met organische mest en daarmee ook de voorziening in kalium vermindert. Daar komt nog eens bij dat ook de kaliumgehaltes in de mest afgenomen zijn. Op basis van een bemestingsbalans voor maïs kan dan ook al snel worden geconcludeerd dat kalium de zwakke schakel is in de ‘nutriëntenketting’ en dit dan ook aangevuld moet worden. In welke vorm, hoeveelheid en of er verder sporenelementen meegegeven moeten worden, is afhankelijk van het advies op basis van de bodem- en mestanalyse. Het toepassen van de kalium kan het beste kort voor tot kort na de zaai plaats vinden.
2. Een goed zaaibed geeft een vlottere opwarming en kieming
Voor een snelle beginontwikkeling dient een goede zaaibedbereiding plaats te vinden. Een zaaibedbereiding kan alleen dan starten, wanneer de grond ‘bekwaam’ is. Dat willen zeggen: het maken van een goed zaaibed niet ten koste gaat van de structuur van de grond. Ook hiervoor geldt weer dat geduld bewaren en een goede organisatie/planning van de grondbewerkingswerkzaamheden een hoop problemen tijdens de groeiperiode kan voorkomen. Een goed zaaibed zorgt voor een goede water- en luchthuishouding en stimuleert een snelle opwarming van de zaaihorizont. Hierdoor wordt een vlotte kieming van het zaad en een goede beginontwikkeling van het jonge plantje bevorderd. Deze zaaihorizont dient los en kruimelig en de ondergrond zonder verdichtingen te worden klaargelegd.
3. Zaai niet te vroeg en niet te laat
Een te vroege zaai van de maïs geeft kans op een slechte en trage kieming door de te koude grond en/of kans op schade door nachtvorst begin mei. Een te late zaai geeft eenvoudigweg een korter groeiseizoen en daarmee kans op een gebrekkige afrijping en daarmee kwaliteitsproblemen. Het beste zaaitijdstip ligt tussen 20 april en 10 mei en bij een bodemtemperatuur vanaf 100C. Is late zaai, bijvoorbeeld bij zaaien na gras, een bewuste keuze, pas daar dan de rassenkeuze op aan. Het is dan beter om te kiezen voor zeer vroege tot vroege rassen, in plaats van middenvroege maïsrassen.
4. Let op de juiste zaaidiepte en zaaiafstand
Het is belangrijk om tijdens het zaaien de zaaidiepte en –afstand in de rij te controleren. Op de zwaardere klei-/leemgrond en met een fijn zaaibed moet een zaaidiepte van 3-4 cm worden nagestreefd. Liefst niet veel dieper i.v.m. de tragere opwarming van de zaaihorizont bij diepere zaai. Omdat op lichtere (zand/löss)grond deze zaaidiepte een te groot risico op uitdroging en een slechtere verankering in de grond geeft, moet op een dergelijke grond 5-6 cm als zaaidiepte aangehouden worden.
De zaaiafstand in de rij tussen 2 zaden is afhankelijk van de vroegrijpheidsklasse (FAO) waarin het te zaaien ras valt. Dit geldt voor de zaai van maïs op 75 cm afstand tussen twee rijen, wat op dit moment nog steeds het meest gangbaar is. Voor gebruik als korrelmaïs mogen er 5.000 zaden per hectare minder gezaaid worden.
5. Gebruik altijd een rijenmeststof, ook op derogatiebedrijven
Het gebruik van een rijenmeststof bij het zaaien van maïs ter bevordering van de beginontwikkeling is zinvol. Stikstof uit een rijenmeststof in de rij toegepast werkt tussen de 1,25 en 1,5 keer beter dan bij een volveldse toepassing. Bij fosfaat is de efficiëntie zelfs het dubbele in vergelijking met breedwerpig. In Nederland is op derogatiebedrijven het gebruik van kunstmestfosfaat, dus ook fosfaat in rijenmeststoffen, niet toegestaan. Er zijn verschillende formuleringen en vormen (vast, vloeibaar, fijngranulaten, en met of zonder coating) in de handel voor een juiste op de specifieke situatie afgestemde bemesting op maat. Ook zijn er formuleringen met hulpstoffen verkrijgbaar die de opname van de in de bodem aanwezige fosfaat kunnen verbeteren.
6. Controleer de veldopkomst
De veldopkomst (opkomst van alle gezaaide korrels) is eenvoudig te controleren door willekeurig op een aantal plaatsen in het gezaaide perceel in een rij 13,3 meter uit te passen, het aantal planten over deze afstand te tellen en dit te vermenigvuldigen met 1.000. Als er sprake is van wegval van planten en/of zaden die niet ontkiemt zijn, dan hoeft dat nog geen probleem te zijn zolang het gaat om een ‘regelmatige onregelmatigheid’. Het beeld waarbij er hier en daar een plant mist. Er moet niet te snel overgegaan worden op overzaai of bijzaai omdat dit extra kosten met zich meebrengt en het niet gezegd is dat dit terug verdient wordt door een hogere opbrengst en/of betere kwaliteit.
Raadpleeg bij twijfel over de veldopkomst uw regionale KWS-adviseur! U vindt zijn gegevens op www.kws.com/be/nl/producten/mais/contact.